Hoeveel vrouwelijke beoefenaars er door de eeuwen heen zijn geweest weten we niet. Door de omstandigheden waarin ze verkeerden, werd er door vrouwen vaak informeel en tussen de bedrijven door beoefend. Duidelijk is in elk geval dat er veel minder vrouwen zijn dan mannen die formeel overdracht hebben gekregen. Bovendien is er vaak minder materiaal van vrouwelijke zenmeester overgeleverd en bewaard gebleven. Dat heeft allerlei redenen die terug te voeren zijn op de minderwaardige positie die vrouwen hebben (gehad) in de maatschappij en binnen het boeddhisme.
Verplichtingen
Vrouwen stonden eeuwenlang, zelfs millennia lang, onder het gezag van mannen. Binnen het Confucianisme had je de drie verplichtingen voor vrouwen. Ze moesten gehoorzaam zijn aan vader, echtgenoot en zoon, en voor hen zorgen. Dit betekende dat als een vrouw non wilde worden, dat vaak pas kon als ze weduwe was en geen verplichtingen meer had. Er bleven dan maar weinig levensjaren over om onderricht te ontvangen en zenmeester te worden.
Minder vaardigheden voor studie
Omdat vrouwen vaak minder geschoold waren, waren ook hun mogelijkheden tot het lezen van boeddhistische teksten en dharma-studie beperkt.
Weinig vrouwenkloosters
Voor vrouwen waren er beduidend minder kloosters, en dus veel minder mogelijkheden voor dharma-studie en begeleiding bij de beoefening. In de Song periode in China is een telling bekend uit 1021 waarbij het aantal nonnen 61.240 is en het aantal monniken 397.615. Dit betekent dat vrouwen 13% van de monastieke gemeenschap vormden, terwijl dit als een bloeiperiode wordt gezien voor vrouwen in de omstandigheden om non te worden
Minder financiën
Vrouwen werden minimaal en meestal helemaal niet financieel ondersteund door de familie als ze het klooster ingingen. Ook de steun vanuit de overheid was vaak zeer beperkt, soms slechts een tiende van wat kloosters voor monniken kregen. Dit betekende dat het veel moeilijker was om als abdes een klooster te onderhouden, laat staan te stichten.
Boeddhistische regels
Volgens de overlevering werden er door de Boeddha acht extra regels toegevoegd voor vrouwen bij de toelating van hen tot de gemeenschap. Een van deze regels stelt dat een non altijd respect moet tonen aan een monnik en dat zelfs een pas gewijde monnik hoger in rang staat dan welke senior-non. De hiërarchie heeft ertoe geleid dat nonnen door de eeuwen heen bepaald onderricht niet kregen en de hoogste wijdingen niet konden ontvangen.
Tevens kwam er de regel dat een non alleen volledige wijding kon krijgen als er naast een vast aantal volledig gewijde monniken ook eenzelfde aantal volledig gewijde nonnen aanwezig was. Dit gaf problemen voor gebieden waarin de vrouwelijke lijn niet bestond – of later – niet meer bestond. Vandaag de dag is dit nog steeds een obstakel in een aantal boeddhistische landen.
De Vinaya, het geheel aan regels dat door de Boeddha zou zijn gegeven, kent 227 regels voor monniken en 311 regels voor nonnen.
Minder aandacht
Als vrouwen al zenmeester waren, is er vervolgens weinig of niets opgetekend over hun leven en onderricht. Zo was de eerste opvolger van leraar Dahui Zonggao (1063–1135) een vrouw, zenmeester Miaodao. Maar bij informatie over Dahui wordt zij vrijwel nooit genoemd, terwijl m.n. eerste opvolgers vaak wel vermeld worden. En over zenmeester Ekyu, de vrouwelijke opvolger van Keizan Jokin Zenji (1268–1325), weten we vrijwel niets. Is er niets opgeschreven over haar geschiedenis en haar onderricht? Is het verloren gegaan?
Documentatie gedaan door mannen
Veel is gedocumenteerd door mannen. Als er dus al verhalen, onderricht of toespraken van vrouwelijke zenmeesters zijn, is dit vrijwel altijd vanuit de positie en blik van de man opgeschreven. Hiermee is voornamelijk door mannen bepaald wie belangrijk genoeg was om gedocumenteerd te worden, en wat er opgeschreven werd. Vrouwen hadden vaak minder of geen scholing gehad, waardoor ze ook minder mogelijkheid hadden om te documenteren. Daarnaast werd een vrouw niet geacht om te documenteren en dingen vast te leggen.